Het gaat slecht met de horeca. De meest sombere, en misschien wel meest realistische, voorspellingen gaan ervan uit dat veertig tot vijftig procent van de horeca afstevent op een faillissement. Dat is op vele fronten erg; niet alleen op economisch vlak. Een samenleving zonder horeca is net als een samenleving zonder cultuur: doods en saai. De ontmoetingsplekken zijn de smeerolie van de maatschappij en zonder die olie komt de maatschappelijke machine krakend en piepend tot stilstand. Nu al blijkt uit verschillende onderzoeken dat de geestelijke toestand van de Nederlander verslechterd is tijdens de coronacrisis; onderzoek onder studenten wees uit dat 52 procent van hen zich eenzamer voelt dan voor corona en 45 somberder is. Een groot aandeel van hen heeft behoefte aan professionele hulp. Eenzaamheid en depressies liggen op de loer, met alle gevolgen van dien. Nu al is de druk op de ggz enorm, niet in het minst vanwege de grote bezuinigingen die de ‘kabinetten-Rutte’ doorvoerden, dus volgend jaar wordt het al helemaal een drama. Waar kunnen mensen elkaar nog ontmoeten, hoe haal je de druk van de ketel? De horeca wordt gemist…
En wat zegt Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) tegen NU.nl? Dat de branche weliswaar goed is voor 15 miljard euro (zo’n 2 procent van de omvang van de Nederlandse economie in 2019), maar ‘geen bouwsteen van de economie’ is, terwijl de handel en industrie dat bijvoorbeeld wel zijn. Ter vergelijking: het aandeel van landbouw is met 1,4 procent van het bbp aanmerkelijk lager. Van Mulligen meent dat het laten omvallen van de horecabranche minder zwaar weegt voor de economie dan wanneer dat gebeurt bij andere branches. En waarom is dat zo? De econoom ziet dat in de horeca wel veel werkgelegenheid wordt gecreëerd, maar dat dit vooral jongeren zijn die in de horeca werken als bijverdienste. Het wegvallen van die werkgelegenheid is van een geheel andere orde dan wanneer reguliere, vaste banen wegvallen. Degenen met een reguliere baan besteden immers meer, hebben een hypotheek en daardoor is hun invloed op de economie groter. Wanneer deze banen weg zouden vallen, dan wordt er fors minder gekocht en krijgt de woningmarkt enorme klappen, met een daling van de huizenprijzen, een langdurige werkloosheid en een laag consumentenvertrouwen tot gevolg.
Allemaal leuk en aardig, plausibel ook vanuit economisch oogpunt, maar ik mis een doorrekening. Wat gebeurt er met het de druk op de geestelijke gezondheidszorg, met de binnensteden en met de toeleveranciers aan de horeca wanneer een groot deel van de horeca wegvalt? Onlangs sprak ik met Eus Peters, directeur van de Raad Nederlandse Detailhandel, en hij merkte op dat de retail de horeca keihard nodig heeft: “Uiteindelijk wordt het succes van een winkel- of stadscentrum gecreëerd door de diversiteit in het aanbod; zonder horeca is er voor veel mensen geen bal meer aan.” Hij ziet ook dat onze maatschappij de horeca veel dank verschuldigd is: “De tweede golf is enigszins de kop ingedrukt door het sluiten van de horeca, dus heropening zal op korte termijn lastig worden. Anderzijds is er ook bij mijn achterban het besef dat we de horeca daarvoor veel dank verschuldigd zijn en dat we als maatschappij niet te krenterig moeten zijn en de horeca volledig moeten steunen, want zonder de sluiting van de horeca hadden veel andere zaken en instellingen, zoals de winkels en ook scholen, niet open kunnen blijven.”
Daar slaat hij de spijker op zijn kop: de offers die de horeca heeft moeten brengen, hebben ervoor gezorgd dat onze maatschappij nog enigszins heeft kunnen functioneren en dat de economie minder zwaar geleden heeft dan zonder sluiting van de horeca. Wie een offer brengt, verlangt daarvoor iets terug; dat is van alle tijden. In het geval van de horeca worden er geen onbereikbare goden aangeroepen, maar een kabinet met een gezond verstand. Het is – mede – dankzij de horeca dat onze kinderen weer fysiek naar school kunnen gaan en dat we met zijn allen de bouwmarkt kunnen bezoeken voor de ‘o-zo-noodzakelijke’ kerstbomen, plinten en spijkers. Ook dit domino-effect noemt de econoom niet. Niet alleen in economische zin is de horeca belangrijker voor onze economie dan de landbouw, ook in maatschappelijke zin is de significantie veel groter. Het verdwijnen van een varkensstal doet geen afbreuk aan de sociale cohesie, het laten omvallen van de buurtkroeg wel. En wist je dat van elke euro in de agrarische keten 76 cent verdiend wordt met export? De noodzaak van de sector in de behoeftevoorziening van onze maatschappij is dus minder groot dan velen denken. En dat kun je van de horeca niet zeggen; de horeca is er voor iedereen. Jong en oud, dik of dun. Voor iedereen die het leven wil leven.
Reageren? Dat mag en kan: thijs.jacobs@uitgeverijps.nl