Het is een doordeweekse avond en omdat ik, samen met mijn huisgenoot, geen zin heb om thuis te zitten besluit ik nog even de stad in te gaan voor een drankje. Bij een gezellig bruin café vertraag ik mijn pas en kijk door de beslagen ramen. De warmte van mijn adem vormt een roos op het raam waardoor ik kan zien wat er binnen gebeurt. Het ziet er druk uit.
Een aangenaam lachsalvo komt me tegemoet als ik de zware deur openhoud. ÂOf ik gezellig mee wil doen?Â, vraagt het barpersoneel. Ik bedank vriendelijk en besluit het tafereel van een afstandje te bekijken. De muziek staat uit, maar een groep vrouwen en mannen van een jaar of veertig zorgt voor genoeg geluid in de ruimte. De gasten staan in een kring naar elkaar toe alsof de polonaise zo kan worden gestart. Na wat gegrinnik volgen hoge kreten en enorm buldergelach. Een cabaretier zal jaloers zijn op deze groep. ÂDit kan toch niet echt zijn?Â, vraag ik me af. Dan valt mijn oog op de witte krijtstreken op het bord boven de bar. ÂProefles lachtherapieÂ, lees ik hardop. Langzaam begint er bij mij ook wat op te borrelen.
Mijn metgezel ligt bijna onder zijn barkruk van het lachen bij het aanzien van de enthousiaste gasten. Zelf moet ik moeite doen om me niet te verslikken in een pinda en stromen de tranen over mijn wangen. Snel rekenen we af en lopen proestend naar huis.
Wij hebben helemaal geen therapie nodig.
Door Nienke Duimelaar (De CaféKrant 2010, nr.1)
Vrolijke pils
22 maart 2010